Iets gelijker, maar helaas niet beter. Trends in ongelijkheden in het Vlaamse onderwijs, 2003-2015
Samenvatting
In deze bijdrage gaan we na of de sociale ongelijkheden in het Vlaams onderwijs sinds de inwerkingtreding van het GOK-decreet (2003) verminderd zijn – en welke factoren eventuele verschuivingen kunnen helpen verklaren. Tussen 2003 en 2015 is de ongelijkheid inzake cognitieve schooluitkomsten (toetsresultaten van 15-jarigen) en oriëntering naar onderwijsvorm weliswaar afgenomen. Wat de cognitieve schooluitkomsten betreft is deze afgenomen ongelijkheid helaas het gevolg van een daling in prestatieniveau onder de kansrijkere leerlingen, eerder dan een stijging bij de kansarmen. De gedaalde ongelijkheid inzake onderwijsvorm, is de resultante van zowel een stijging in het percentage kansarme leerlingen die ASO volgen, als een stijging in het percentage kansrijke leerlingen die TSO/KSO of BSO volgen. Met betrekking tot het percentage vertraagden en het schoolwelbevinden blijft de ongelijkheid nagenoeg gelijk.
De vaststelling dat de ongelijkheid hardnekkig blijft bestaan en dat het gemiddeld prestatieniveau van Vlaamse 15-jarigen in het voorbije decennium gedaald is, roept vragen op zoals ‘Hoe kan het kwaliteitsverlies in Vlaanderen worden verklaard?’ en ‘Waarom wordt succes inzake gelijke onderwijskansen zo moeilijk bereikt in Vlaanderen?’. Om hierop een antwoord te krijgen bestudeerden we of, en in welke mate, veranderingen in het leerlingenpubliek, de schoolautonomie, de leerling-leerkracht-ratio, de schoolsegregatie en de kwaliteit van leerkrachten (hierna ‘contextuele factoren’ genoemd), een verklaring bieden voor (1) de vaststelling dat gelijke onderwijskansen in Vlaanderen zo moeizaam worden bereikt en (2) de vaststelling dat ons onderwijssysteem aan kwaliteit verliest.