Onderwijsvormen en academisch zelfconcept

Samenvatting

Leerlingen hebben een perceptie van hun eigen schoolse kunnen door zich te vergelijken met hun omgeving. In de wetenschappelijke literatuur wordt dit academisch zelfconcept genoemd. Het academisch zelfconcept van een leerling kan zowel betrekking hebben op het schoolse kunnen in het algemeen als voor specifieke vakken. Voor dit zelfconcept kunnen leerlingen hun schoolse prestaties vergelijken met de medeleerlingen in hun klas. Leerlingen kunnen echter ook de schoolse prestaties van hun klas vergelijken met andere klassen en hun zelfconcept daarop baseren. Voor de vorming van het academisch zelfconcept van leerlingen speelt de klas dus een centrale rol. In het Vlaamse secundair onderwijs worden klasgroepen doorgaans samengesteld op basis van de onderwijsvorm die de leerling koos. We onderscheiden vier onderwijsvormen: het algemeen secundair onderwijs (aso), het technisch secundair onderwijs (tso), het beroepssecundair onderwijs (bso) en het kunstsecundair onderwijs (kso). Onderzoek naar de effecten van tracks op de ontwikkeling van het academisch zelfconcept is nodig om na te gaan hoe tracks academisch zelfconcept beïnvloeden. Voor dit onderzoek gebruiken we de gegevens van het onderzoek ‘Loopbanen in het Secundair Onderwijs’ (LiSO-project).

Op deze website vindt u momenteel een beleidssamenvatting van de paper. De volledige paper kan opgevraagd worden bij de auteurs.

Geschreven op

september 2017

Auteur

Onderzoekslijn 1.1

Referentie

2017.OL1.1/13

Download